Historie,  Kunst/Cultuur

Opening tentoonstelling BEESTACHTIG DEN HAAG



In het Atrium van het stadhuis in Den Haag werd op 25 februari de tentoonstelling Beestachtig Den Haag geopend.
Aanleiding voor deze tentoonstelling vormde de nieuwe aanwinst van een aquarel van H.M. Horrix (1845-1923), voorstellende ‘Dierentuin den Haag. Promenade sur l’éléphant’, ca. 1910.
Deze nieuwe aanwinst (het origineel) was alleen tijdens de opening van de tentoonstelling te bewonderen. Een olifant was altijd prominent aanwezig in de dierentuin en altijd Betsie genaamd.
Hierna is deze aquarel voorlopig alleen als reproductie in de tentoonstelling en via de beeldbank van het Haags Gemeentearchief te bezichtigen.





De officiële opening werd verricht door de heer dr. A.C. (Dolf) van Bruggen, tot 1994 Universitair Hoofddocent Systematische Dierkunde aan de Leidse Universiteit en sinds zijn pensionering werkzaam als ‘Research Associate’ bij het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden. Van Bruggen heeft jarenlang onderzoek gedaan naar de geschiedenis van dierentuinen in de wereld en heeft persoonlijke herinneringen aan de Haagse Dierentuin (gelegen waar nu het Provinciehuis staat) uit de periode 1930-1943.
Hij hield een geweldig betoog over het ontstaan van de Haagse dierentuin maar ook het einde.
Dat eigenlijk de Tweede Wereldoorlog de oorzaak was.
Hoe de functie van een dierentuin is veranderd; van het “gewoon” tonen van dieren tot een project waar dieren worden bewaard voor uitsterven.
Hoeveel dieren de Haagse dierentuin vroeger in zijn collectie had (met name vogels) die zijn uitgestorven. De meeste dieren kwamen uit persoonlijke collecties van voornamelijk Indische mensen. Aanschap via “de markt” was geen geld voor (de dierentuin kampte altijd met geldnood), dus veelal kwamen de dieren via een gift in de collectie.
En ook hoe deze dierentuin indertijd een enorm sociale functie had omdat er vele ontmoetingen en feestjes zoals examenfeesten werden georganiseerd.
Zijn betoog was geweldig; naar aanleiding van zijn notities heeft hij er een verhaal van gemaakt en me deze toegemaild; onderaan de blog staat de tekst.



Hierna werd de tentoonstelling officieel geopend door Van Bruggen, door het doorknippen van een lint, waardoor



het `leeuwendiorama’ dat mede kon worden gerealiseerd door een bruikleen van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden goed zichtbaar werd.



Natuurlijk sprak ook de directeur van het Haags Gemeentearchief, Maarten Schenk, tijdens de opening. Links op de foto zie je de rij met afbeeldingen van de tentoonstelling.

Hieronder ongeveer de toespraak van dhr. Van Bruggen, die zo vriendelijk was deze mij toe te zenden.
Een flink stuk tekst met enorm veel wetenswaardigheden over de dierentuin, met verve gebracht tijdens de opening.
Hartelijk bedankt voor het toezenden!

Spreker is een van de laatste levende getuigen (geboren in de Roelofsstraat, niet ver van de Neuhuyskade, in het Benoordenhout, drie blokken van de dierentuin); frequent bezocht hij de Haag-sche Dierentuin in de periode 1929-1943. Later studeerde hij biologie in Leiden en ontwikkelde naast zijn professionele werkzaamheden een grote interesse in de geschiedenis van dierentuinen, vooral die tot de Tweede Wereldoorlog.
Tevens was spreker in de gelegenheid de desbetreffende collectie uit de nalatenschap van Willem Johannes Roosdorp (1920-2000) te verwerven. Roosdorp was in 1938-1939 volontair op-passer in de Haagsche Dierentuin en maakte later carrière (1939-1983) in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden (voorloper van Naturalis), waar hij gepensioneerd werd als technisch hoofdassistent. Hij was gefascineerd door de dierentuin en verzamelde alles wat maar betrekking had op de Haagsche Dierentuin; zelfs lang na de sluiting in 1943 werd elk krantenbericht dat maar melding maakte van het nog bestaande hoofdgebouw bewaard. Hij vertelde destijds dat hij ‘s mor-gens vroeg naar het nieuwe Wassenaar’s Dierenpark (1937-1986) werd gezonden om een kaartje te kopen en dat laat in de middag te herhalen. Door vergelijking van de nummers op die kaartjes wist men dan in Den Haag hoeveel bezoekers er in Wassenaar geweest waren; men diende de concur-rent immers in de gaten te houden.
De functie van de dierentuin is in de loop der geschiedenis wezenlijk veranderd van levend museum (de dierentuin met het grootste aantal diersoorten was de belangrijkste) via museum van diergedrag naar een dominante rol in het behoud van uitstervende dieren. De Haagsche Dierentuin vertegenwoordigde uitsluitend eerste doelstelling van een levend museum. Als samenvatting van de moderne opvattingen kan men stellen dat het uitgangspunt van de moderne dierentuin in drie woor-den gekarakteriseerd kan worden: educatie, natuurbehoud, recreatie.
De Haagsche Dierentuin, officiëel het Koninklijk Zoölogisch Botanisch Genootschap, be-stond van 1863 tot 1943 (sluitingsdatum maandag 6 september 1943), dus niet meer dan 80 jaar. Aanvankelijk was de intentie geen ‘verscheurende dieren’ (grote katachtige roofdieren) te houden, wat later teruggedraaid is. De collectie dieren is onderhevig geweest aan ‘ups and downs’, en be-reikte in de jaren voor de oorlog een heel bescheiden bloei. De sociale functie, zeer belangrijk in de stad, speelde zich vooral af in het (tweede) hoofdgebouw (1893-1968). Gebouwen voor de dieren bleven beperkt tot Aquarium met Vogelzaal (en boven het Museum), Roofdierenhuis, Apenhuis, Olifantenhuis, Berenkuil, plus een serie kleinere verblijven en later nog de Apenberg of Bokken-berg; uiteraard was er ook een complex van plantenkassen. Het laatst verdwenen verblijf is de Berenkuil, waar de beren uit Bern verbleven in de periode 1948-1951. Het hoofdgebouw werd afgebroken in 1968 en niet veel later sneuvelde het laatste overblijfsel in de vorm van de kastanje bij het Provinciehuis.
De Haagsche Dierentuin was de assepoester onder de Nederlandse dierentuinen. De stad ‘s-Gravenhage (de facto hoofdstad) huisvestte het hof, de (verarmde) adel, de regering met ambtena-ren, veel militairen en veel Indische gepensioneerden; dat was dus geen vetpot. Amsterdam was een oude gevestigde haven en een rijk en machtig handelscentrum. Rotterdam vertegenwoordigde een nieuw opkomende haven (Nieuwe Waterweg: 1872) en een rijk en groot handelscentrum. Geld bleek het eeuwig probleem van de Haagsche Dierentuin; dat gold in veel mindere mate in Amster-dam (wel later: 1939) en Rotterdam.
De reeks van directeuren is als volgt: Verweij (mede-oprichter), Maitland (bioloog, twee maal met tussenpoos), Oudemans (bioloog), Dietz, Fock (ex Koninklijke Marine), den Hertog, Graaf van Bylandt, daarna nog Just de la Paisière en een laatste (bij spreker onbekende) die het licht uit mocht doen.
Aanvankelijk speelden de dieren een zeer bescheiden rol; in de aankondigingsbrochure van 1860, die 32 pp. telt, is er zegge en schrijven één aan de dieren gewijd!
In principe was het een alles omvattende collectie, nl. zoogdieren, vogels, reptielen, amfi-bieën, vissen, insecten, spinnen, en ongewervelde waterbewoners als zee-anemonen. In de praktijk bleken de belangrijkste onderdelen van de collectie, d.w.z. groepen waarop men zich speciaal toe-legde: apen, vogels (aanvankelijk vooral inheemse soorten) en exotische planten. Grote katachtige roofdieren traden pas heel laat op; pas in de jaren twintig van de vorige eeuw werd het roofdieren-huis gebouwd.
Het totale aantal zoogdieren in 80 jaar beliep ca. 150 soorten, waaronder nu sterk bedreigde en zeer zeldzame als Sumatraanse olifant, Maleise tapir, Javaanse tijger (nu uitgeroeid), anoa, boomkangoeroe. Het aantal soorten vogels lag veel hoger vanwege de specialisatie en meer beschikbare geschikte accomodatie; daaronder waren paradijsvogels, bijzondere papegaaiachtigen en twee uitgeroeide soorten: trekduif en carolinaparkiet, beide uit Noord-Amerika. Het aantal soorten reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde dieren is altijd tamelijk beperkt gebleven, allen uitsluitend gehuisvest in het Aquarium. Veel dieren werden geschonken door koloniale beambten en planters in Oost en West; Den Haag werd immers mede bevolkt door talrijke Indische gepensioneerden. Ook werden wel dieren uit de toenmaals florerende dierenhandel gekocht, maar meestal was hiervoor nauwelijks geld beschikbaar. Na de opening van het Suezkanaal in 1869 werd de scheepvaartroute naar Nederlandsch Oost Indië (Indonesië) korter, zodat dieren een grotere kans hadden in redelijke conditie in Nederland aan te komen.
De eerste olifant kwam in 1875. De Sumatra-olifanten Betsy I (1875-1903†), Betsy II (1907-1919†) en Betsy III (1925-1937) zijn redelijk gedocumenteerd. Daarna kwamen 3 jonge Ceylon-olifanten, maar over de opvolgers van Betsy III heerst verwarring; dit dient uitgezocht te worden (namen als Neeltje en Sambo duiken in de literatuur op!).
Onder de vroege successen waren o.a. een orang-oetan die bijna vier jaar in leven gehouden kon worden: 1876-1879. Dat was in die tijd een heel opmerkelijke levensduur. Paradijsvogels verschenen voor het eerst in de periode 1879-1881 (zie ook verderop); ook daar werd een opmer-kelijke levensduur geregistreerd.
Wat betreft de dieren, Graaf van Bylandt was wellicht de meest effectieve directeur in de geschiedenis van de Haagsche Dierentuin; hij trad aan in 1929 en stierf in september 1940. Hij was verantwoordelijk voor de Apenberg, de Roofdierengalerij, het Aquarium en het Bijenhuis en ten slotte een poging tot een gemeenschapsverblijf zonder tralies met giraffe, zebra’s en struisvogels. Tevens maakte hij plannen voor een nieuwe dierentuin met betere verblijven elders in de stad. Hij was buitengewoon betrokken bij zowel het personeel als de dieren. Tijdens zijn bewind viel het hoogtepunt van de dierencollectie – als de oorlog niet ook Nederland had bereikt was de dierentuin misschien elders beter gehuisvest en uitgegroeid tot een echte dierentuin, d.w.z. een instituut waar de dieren de hoofdrol speelden . . . Door een samenloop van omstandigheden betekende de oorlog echter het einde van onze dierentuin en dat einde begon waarschijnlijk al op de dag dat de oorlog uitbrak, 10 mei 1940. Uit de registers van het Museum voor het Onderwijs, voorloper van het Museon, blijkt dat op 15 mei 1940, dus net na de capitulatie na de vijfdaagse oorlog, veertien zeld-zame exotische vogels door het genootschap als schenking aangeboden zijn. Hieronder was een paradijsvogel, een toerako, een uilnachtzwaluw en negen zeldzame papegaaien. Omdat toen nog geen diepvries bestond en de dierentuin ook niet over een koelcel beschikte, waren dit naar de mening van de spreker zeer waarschijnlijk oorlogsslachtoffers. Wat was namelijk het geval? Vlak naast de dierentuin was op het Malieveld een batterij zwaar luchtafweergeschut geplaatst die die vijf dagen constant in actie is geweest en met succes – vanuit het Benoordenhout hebben wij alleen al vier Duitse vliegtuigen afgeschoten zien worden. De eerder genoemde tropische vogels zijn ver-moedelijk omgekomen door shock door het lawaai van het oorlogsgeweld.
De wetenschappelijke betekenis van de Haagsche Dierentuin is gering geweest, mede door het feit dat men nooit geld had om een academische gevormd bioloog aan te trekken. Door Oudemans is een nieuwe Afrikaanse aap, aangevoerd uit Belgisch Congo (nu D.R. Congo), de zwarte mangabey, als eerste herkend en beschreven (1890). In feite zette dat de Haagsche Dieren-tuin in de wetenschappelijke literatuur op de kaart! Verder publiceerde hij in de vakliteratuur o.a. over enkele andere apen en het paargedrag van kroonduiven.
Het Museum boven het aquarium, aanvankelijk opgezet als gevolg van de enorme sterfte onder de dieren, had als laatste beheerder de biologieleraar Dr W.J. Prud’homme van Reine (bekend van boekjes als ‘Wat vind ik aan het strand?’ en ‘Wat vind ik in sloot en plas?’). Het meeste materiaal (o.a. de beroemde snoek van de bekende Haagse chirurg Exalto) is verloren gegaan, maar toch is iets gevonden in het Museon en Naturalis; ongetwijfeld is elders hier en daar ook nog iets aanwezig.
De geschiedenis van de Haagsche Dierentuin was een voortdurende strijd om geld en pu-blieke aandacht. De ondergang werd bewerkstelligd door een complex van oorzaken: geldgebrek, eventuele verplaatsing, concurrentie van het Wassenaars Dierenpark, en als laatste en doorslag-gevende factor, het uitbreken van de oorlog en de gevolgen daarvan voor het desbetreffende stads-deel van den Haag. Binnen Den Haag werd immers een vesting aangelegd die onderdeel uitmaakte van de Duitse Westwall die eventueel gelande geallieerden moest keren; ongelukkig genoeg bevond de dierentuin zich in dit vestinggebied – de laatste dieren moesten verhuizen naar het Zuiderpark, Wassenaar, Rotterdam en Amsterdam.
De tentoonstelling geeft een beeld van de ontwikkeling van een instituut dat in onze stad toch een grote invloed heeft gekend. Heel veel ouderen herinneren zich het hoofdgebouw met fees-ten, partijen, examens, etc. – dit speelde enorme sociale rol in de stad. Maar daarnaast hebben talrijke Hagenaars hier ook voor het eerst kennis kunnen maken met olifanten, zebra’s, kamelen, beren, leeuwen, tijgers, apen en mensapen, struisvogels en pelikanen, pythons en zeepaardjes, enz. waardoor begrip voor de natuur toch uiteindelijk is gestimuleerd.
Het Gemeente-Archief heeft de taak de geschiedenis van onze stad te documenteren. Vandaag laten zij iets zien van de oude Haagse Dierentuin, een dierbare herinnering voor de oudsten onder ons en een bron van verwondering voor de huidige generatie. Onze dank dient dus uit te gaan aan diegenen van het Gemeente-Archief die zich hiervoor ingespannen hebben. Leve de geschie-denis van onze oude dierentuin!

Please follow and like us:

Laat een antwoord achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.